Castor et Pollux

Castor et Pollux.jpg

Jean-Philippe Rameau


(Bonn 27-04-2002 / Oper der Stadt Bonn)


Libretto van Pierre-Joseph Bernard Drama  met een proloog en 5 aktes.
Plaats en tijd.Griekenland, mythische tijd.
Premiere. Parijs (Opêra palais Royal)24-10-1737 (eerste versie)              
                Parijs (Opêra palais Royal)11-01-1754 (tweede versie)  

CASTOR (zoon van Tindaris) tenor
POLLUX (zoon van Jupiter en Leda) bas
MINERVA  sopraan
VENUS sopraan
AMOR tenor
MARS bas
TELAIRE (dochter van de zon vrouw v Castor) sopraan
PHOIBE  (prinses van Sparta vrouw van Pollux) sopraan

Inhoud 

De tweeling Castor en Pollux hebben niet dezelfde vader. Pollux, verwekt door Jupiter (en daardoor onsterfelijk), was de koning van Sparta. De broers waren beiden verliefd op Télaïre, maar Pollux heeft het plan om met haar te trouwen laten varen omdat hij Castor niet wil verliezen. Amor en Minerva, de geesten van de vreugden en kunsten vragen Venus om hulp. Geholpen door de liefde moet Venus macht proberen te krijgen over de oorlogsgod Mars.

Van de twee halfbroers, Castor en Pollux is Castor net omgekomen. Omdat hij probeerde Télaïre te behoeden voor een ontvoering, haalt Pollux Jupiter over om hem sterfelijk te maken, met de bedoeling om Castors plaats in Hades in te nemen. Télaïre treurt om de dood van haar man Castor. Pollux, die haar bemint daalt af in de onderwereld om zijn broer weer terug te halen. Jupiter waarschuwt hem dat hij hiervoor met zijn eigen leven zal moeten betalen. Castor echter, wil het aanbod van zijn broer niet aannemen, maar slechts een dag in de wereld terug keren. Phoebé de vrouw van Pollux probeert vergeefs haar man tegen te houden, maar als dit niet lukt pleegt zij zelfmoord.

Castor is in Sparta gelukkig met Télaïre. Als hij terug wil keren naar het rijk der doden houden de Spartanen en Télaïre hem tegen. Geroerd door de wederzijdse toewijding van de broers, maakt Jupiter hen beiden onsterfelijk. Zij krijgen een plaats als sterrenbeeld van aan het firmament.
Akte I
De laatste rustplaats van de koningen van Sparta. De krijgsspelen van de terugkerende soldaten. Télaïre's verdriet komt tot uitdrukking in haar solostuk Tristes apprêts, en in haar gesprek met Castor wanneer hij uit de dood is teruggekeerd.
Akte II
In de tempel van Jupiter waar Pollux afstand doet van de aardse vreugden van het leven.
Akte III
De poort van de onderwereld. Hier zien we de demonen dansen.
Akte IV
De Elyzeese velden, met de dans van de gelukzalige schimmen.
Castors monoloog Sejour de l' éternelle paix is een van die momenten in de psychologie van de muziek, waar onbewust meer inzit dan eruit komt, terwijl zijn ariëtte in het slotstuk heel bewust een erkenning is van Jupiters goedheid.
Akte V
Vlakbij Sparta, waar ook de sterren, planeten en manen meedoen met de algehele vreugden.  
 

(Bonn 27-04-2002 / Oper der Stadt Bonn)

ARNOLD OSTMAN dirigent
SILVIU PURCARETE regie
HELMUT STURMER decor & kleding
SIBYLLE WAGNER koor
JURGEN ZOCH licht
Bezetting  
PATRICK HENCKENS Castor (tenor)
REUBEN WILLCOX Pollux (bas)
  Minerva (sopraan)
MARIE CAYROL Venus (sopraan)
  Amor (tenor)
  Mars (bas)
ANNETTE DASCH Telaire (sopraan)
ANJA VINCKEN Phoibe (sopraan)

Sommige aspecten uit Rameau´s lyrische tragedies, zeker in Castor et Pollux, vinden we later terug bij (*Gluck). Vergelijk Castors monoloog met Orestes' Le calme rentre dans mon coeur  Iphigénie et Tauride (*Gluck).
Voor deze twee componisten heeft respect muzikale waarde, en vormt het ceremoniële een bron van emotie. Rameau´s opera begint met een grote koorscène, het koor der rouwenden, dat als voorbeeld heeft gediend voor de opening van Orfeo et Euridice (*Gluck) en Alceste (*Gluck).
Het edelmoedige gedrag van Pollux, die zijn bruid wil afstaan aan Castor, zien we ook in (*Mozarts) La Clemenza di Tito.
In een ander opzicht lopen de opera's van (*Rameau) nog verder vooruit, de korte solozangen tussen recitatief en aria (Arioso) vormen de schakel tussen (*Monteverdi) en (*Wagner).